25 jaar Nederlandse letterkunde
Het wetenschappelijke tijdschrift Nederlandse letterkunde werd in 1996 opgericht met de doelstelling een podium te bieden voor de bestudering van de Nederlandse letterkunde ‘in al haar vormen en facetten.’ Daarmee bedoelde de redactie dat het tijdschrift niet alleen ruimte wilde bieden aan diverse methoden en onderzoekstradities, maar ook aan de verschillende periodespecialisaties ‘van middeleeuwen tot heden’.
De oprichting was een uitkomst van een ‘herverkaveling’ – zoals het toen genoemd werd – van het neerlandistische tijdschriftenlandschap. Tot 1995 vonden artikelen op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde elkaar gebroederlijk in tijdschriften als De nieuwe taalgids (1907-1995), Forum der Letteren (1960-1995) en Spektator (1971-1995). Begin jaren negentig waren de verschillende deelgebieden echter zodanig uit elkaar gegroeid, dat behoefte ontstond aan een eigen wetenschappelijk forum, net zoals Queeste (1994) even daarvoor al opgericht was vanuit de behoefte aan een apart platform voor de middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Naast Nederlandse letterkunde werden rond deze tijd de tijdschriften Nederlandse Taalkunde, TvL. Tijdschrift voor Literatuurwetenschap en Armada. Tijdschrift voor Wereldliteratuur opgericht.
Het 25-jarige jubileum van Nederlandse letterkunde vormde aanleiding tot het samenstellen van een dubbeldik themanummer over 25 jaar vakbeoefening. We vroegen verschillende auteurs om zich, met de eerste jaargang van Nederlandse letterkunde in de hand, te buigen over de ontwikkelingen in het vak. Vanuit hun eigen expertise gaan zij in op wat er sinds 1996 is veranderd en wat niet: welke genres of werken werden bestudeerd? Welke benaderingen werden gehanteerd? Hoe keken vakgenoten in 1996 naar de toekomst van het vak? Zijn die richtingen daadwerkelijk ingeslagen of heeft het onderzoek en onderwijs zich een heel andere kant op ontwikkeld? En welke kant zou het in de toekomst op moeten gaan?
Een van de opmerkelijkste ontwikkelingen die Nina Geerdink en ik in onze inleiding hebben kunnen constateren, is dat het vakgebied cijfermatig weliswaar een stuk kleiner is geworden (minder studenten, minder onderzoekers) maar inhoudelijk een stuk breder is georiënteerd. Zo vallen de toenaderingspogingen op tussen verschillende periodespecialisten (het zogenaamde diachrone onderzoek) en worden de banden met het middelbaar onderwijs weer sterker aangehaald. In vergelijking met 1996 zien we in toenemende mate een breed, open begrip van wat ‘letterkunde’ is, én wat ‘Nederlands’ is. Het domein van de Nederlandse letterkunde is een heel stuk ruimer geworden en uitgebreid richting onder andere middlebrow- en Young Adult-literatuur, richting non-fictie en boekencultuur in brede zin. Analoog hieraan zijn ook de onderzoekers naar Nederlandse letterkunde niet meer persé alleen ‘Nederlands letterkundigen’: zij zijn net zo goed cultuurwetenschappers, literatuursociologen, of onderzoekers van gender- of mediastudies. Het vakgebied beperkt zich nauwelijks nog tot taal- of discipline grenzen. Wat dat betreft is Nederlandse letterkunde nog maar net begonnen om een podium te zijn voor de studie van de Nederlandse letterkunde ‘in de volle breedte’.
Het gehele jubileumnummer is tot 1 juni voor iedereen gratis toegankelijk via de website van AUP: https://www.aup-online.com/content/journals/13845829/browse