Keetje Hodshon Prijs 2022

Portret van Cornelia Catharina (Keetje) Hodshon (1768-1829), door Charles Howard Hodges, ongedateerd (Hodshon Huis, Haarlem / foto Alfred van Weperen).

Het nieuwe academische jaar begint werkelijk fantastisch! Enorm vereerd ben ik met de toekenning van de Keetje Hodshon Prijs 2022 voor oorspronkelijk en veelbelovend onderzoek in de geesteswetenschappen voor mijn proefschrift Geleerd of niet? Literatuurkritiek en literatuurwetenschap in Nederland, sinds 1878 (Radboud Universiteit, 2017).

De prijs van 12.500 euro wordt beschikbaar gesteld door de Haarlemse J.C. Ruigrok Stichting en jaarlijks toegekend voor onderzoek op één van de volgende gebieden: taalwetenschappen, literatuurwetenschappen, historische wetenschappen en wijsbegeerte en/of godgeleerdheid. Dit jaar zijn de literatuurwetenschappen aan de beurt.

De uitreiking vindt plaats op vrijdag 30 september in het Hodshonhuis in Haarlem. Het programma wordt zeer binnenkort bekendgemaakt op de website van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (KHMW).

De Open Universiteit plaatste alvast een mooi nieuwsbericht.

De Keetje Hodshon Prijs is een voortzetting van de Prins Bernhard Fonds Prijs (1981-1993) en de C.C. Hodshon Prijs (1994). De Prijs is vernoemd naar mejuffrouw Cornelia Catharina (Keetje) Hodshon, die in 1794 het huidige gebouw van de Maatschappij liet bouwen en tot 1829 de eerste bewoonster ervan was.

25 jaar Nederlandse letterkunde

Het wetenschappelijke tijdschrift Nederlandse letterkunde werd in 1996 opgericht met de doelstelling een podium te bieden voor de bestudering van de Nederlandse letterkunde ‘in al haar vormen en facetten.’ Daarmee bedoelde de redactie dat het tijdschrift niet alleen ruimte wilde bieden aan diverse methoden en onderzoekstradities, maar ook aan de verschillende periodespecialisaties ‘van middeleeuwen tot heden’.

De oprichting was een uitkomst van een ‘herverkaveling’ – zoals het toen genoemd werd – van het neerlandistische tijdschriftenlandschap. Tot 1995 vonden artikelen op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde elkaar gebroederlijk in tijdschriften als De nieuwe taalgids (1907-1995), Forum der Letteren (1960-1995) en Spektator (1971-1995). Begin jaren negentig waren de verschillende deelgebieden echter zodanig uit elkaar gegroeid, dat behoefte ontstond aan een eigen wetenschappelijk forum, net zoals Queeste (1994) even daarvoor al opgericht was vanuit de behoefte aan een apart platform voor de middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Naast Nederlandse letterkunde werden rond deze tijd de tijdschriften Nederlandse Taalkunde, TvL. Tijdschrift voor Literatuurwetenschap en Armada. Tijdschrift voor Wereldliteratuur opgericht.

Het 25-jarige jubileum van Nederlandse letterkunde vormde aanleiding tot het samenstellen van een dubbeldik themanummer over 25 jaar vakbeoefening. We vroegen verschillende auteurs om zich, met de eerste jaargang van Nederlandse letterkunde in de hand, te buigen over de ontwikkelingen in het vak. Vanuit hun eigen expertise gaan zij in op wat er sinds 1996 is veranderd en wat niet: welke genres of werken werden bestudeerd? Welke benaderingen werden gehanteerd? Hoe keken vakgenoten in 1996 naar de toekomst van het vak? Zijn die richtingen daadwerkelijk ingeslagen of heeft het onderzoek en onderwijs zich een heel andere kant op ontwikkeld? En welke kant zou het in de toekomst op moeten gaan?

Een van de opmerkelijkste ontwikkelingen die Nina Geerdink en ik in onze inleiding hebben kunnen constateren, is dat het vakgebied cijfermatig weliswaar een stuk kleiner is geworden (minder studenten, minder onderzoekers) maar inhoudelijk een stuk breder is georiënteerd. Zo vallen de toenaderingspogingen op tussen verschillende periodespecialisten (het zogenaamde diachrone onderzoek) en worden de banden met het middelbaar onderwijs weer sterker aangehaald. In vergelijking met 1996 zien we in toenemende mate een breed, open begrip van wat ‘letterkunde’ is, én wat ‘Nederlands’ is. Het domein van de Nederlandse letterkunde is een heel stuk ruimer geworden en uitgebreid richting onder andere middlebrow- en Young Adult-literatuur, richting non-fictie en boekencultuur in brede zin. Analoog hieraan zijn ook de onderzoekers naar Nederlandse letterkunde niet meer persé alleen ‘Nederlands letterkundigen’: zij zijn net zo goed cultuurwetenschappers, literatuursociologen, of onderzoekers van gender- of mediastudies. Het vakgebied beperkt zich nauwelijks nog tot taal- of discipline grenzen. Wat dat betreft is Nederlandse letterkunde nog maar net begonnen om een podium te zijn voor de studie van de Nederlandse letterkunde ‘in de volle breedte’.

Het gehele jubileumnummer is tot 1 juni voor iedereen gratis toegankelijk via de website van AUP: https://www.aup-online.com/content/journals/13845829/browse

Vaktaal

Waarom zou iemand Nederlandse letterkunde gaan studeren?

Waarom zou iemand eigenlijk géén Nederlandse literatuur willen studeren?!

 

Hierover verscheen in de jongste VakTaal, het tijdschrift van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, het artikel ‘Criticus of wetenschapper? Onderzoek naar de disciplinaire identiteit van de letterkundige neerlandistiek’.

FullSizeRender (1)

 

 

Toekomst

football2

Een voetnoot bij de toekomst van de letterkundige neerlandistiek

‘we gaan vooruit. We ontwennen, spelen vroegertje’
uit: Anne Vegter, Wat helpt is een wonder (2017)

 

Wat is toekomst anders dan de uitdrukking van een verlangen naar een nieuw begin, het uitproberen van een andere loop der dingen? ‘De moderne tijd zet zijn kaarten (…) uitdrukkelijk op vernieuwing in plaats van herhaling’, schrijft Rüdiger Safranski in Tijd (2014), ‘dit is de tijd van beginnen.’ Aan die tijd is volgens Hans Ulrich Gumbrecht (en hij bouwt daarbij voort op Kosellecks historisering van het historisch bewustzijn) een einde gekomen. ‘For us the future no longer presents itself as an open horizon of possibilities; instead it is a dimension increasingly closed to all prognoses – and which, at the same time, seems to draw near as a menace’. Tussen het verleden dat ons overspoelt, en dat we als een malle proberen te conserveren en annexeren, en de bedreigende toekomst (het ijs op Antarctica smelt nú), is het heden getransformeerd tot een (in beide richtingen) uitdijend landschap, tot iets wat Gumbrecht our broad present noemt. Hoe in dit expansieve heden iets over de toekomst te zeggen zonder al te naïef een nieuw begin af te roepen? Misschien dat het graven in het niet al te verre verleden mij daarom zo vruchtbaar overkomt, namelijk als een handeling die wel degelijk nieuwe scenario’s mogelijk maakt…

Welke kant de letterkundige neerlandistiek in de komende 25 jaar op zal gaan weet ik niet, maar wat een blik op de ontwikkeling van de discipline laat zien is dat er een duidelijke cyclische beweging is. Een periode van polarisatie wordt afgelost door een periode van verbinding, waarna volgende polarisatie volgt. Een dergelijke observatie valt tevens te herkennen in de slotbijdrage van J.J.A. Mooij voor de bundel Vormen van literatuurwetenschap. Moderne richtingen en hun mogelijkheden voor tekstinterpretatie (1985). In voetnoot 9 van zijn artikel ‘Eenheid en veelheid in de literatuurwetenschap’ geeft Mooij een ultrakorte schets van de ontwikkeling van de literatuurstudie. Dat is op zich al interessant (de geschiedenis van de discipline kan blijkbaar worden samengevat in een voetnoot), maar hier in het bijzonder omdat Mooij er een uitspraak over de toekomst aan verbindt. Na in de lopende tekst te hebben opgemerkt dat de literatuurstudie perioden van openlijke twist kent, stel hij in de voetnoot:

Werpt men een terugblik op de laatste honderd jaar, dan gaat het vooral om 3 perioden: de jaren omstreeks 1900/1910, omstreeks 1930 en omstreeks 1960/1970. De eerste periode werd gekenmerkt door de wending van positivisme naar Geistesgeschichte en door de invloed van Dilthey. De tweede door de wending naar analyse en nauwgezette interpretatie (New Criticism: werkinterpretatie), door het vroege structuralisme én door de invloed van de politieke ontwikkelingen in Duitsland. De derde door de discussies rond neo-positivisme, kritisch rationalisme, neo-hermeneutiek en neo-marxisme, alsmede door de botsing tussen de (al dan niet structuralistische) autonomiegedachte en de opkomende receptie-esthetica. Rekenkundig zou men zeggen dat er over ongeveer een jaar of 10 een nieuwe methodenstrijd te verwachten is.

Zou deze logica gelden, dan zou dat inhouden dat wij nu langzaam afsteven op een nieuwe ‘twistrijke periode’, die zo rond 2030 op een hoogtepunt zal zijn. Om wat voor twist zou het kunnen gaan? En welke verbindingen zijn er na die polarisatiepiek voorstelbaar?

Het zou allicht kunnen gaan om een twist tussen degenen die aan ‘de kant van de literatuur’ staan en hen die aan ‘de kant van de wetenschap’ staan, waarbij wetenschap hier staat voor het wetenschapsbeeld dat de bètawetenschappen representeren, een wetenschap die, aldus Willem Otterspeer in zijn pamflet Weg met de wetenschap (2015) gestoeld is op het idee van kennis als ‘zekerheid’ (tegenover de opvatting van kennis die ‘waarschijnlijkheid’ als norm hanteert). De twist zal met andere woorden een nieuwe ronde in het debat tussen hermeneutici en positivisten zijn, of om het in meer contemporaine termen te vatten: tussen degenen die erkennen dat zij deel van het literaire veld (en bij uitbreiding het culturele veld) uitmaken en degenen die trachten dat veld van een afstandje te observeren.

Maar wat moet de letterkundige als het literaire veld, en die kans is aanzienlijk, over 25 jaar helemaal niet meer bestaat? Wat als hij moet constateren dat ‘het literaire veld’ behoort tot een bepaald tijdsgewricht en inmiddels niet meer is dan een construct van de wetenschap zelf, misschien wel een uiterste consequentie van de autonomiegedachte (impliceert de metafoor van het veld immers niet duidelijke grenslijnen)? Gelukkig hoeft het failliet van het veld nog niet te betekenen dat de literatuur niet bestaat of opgehouden is te bestaan. Literatuur, C. Buddingh’ zei het al met betrekking tot poëzie, ‘is er gewoon, zoals het voetbalspel (…), de Oude Maas of het weerbericht’. Ook buiten het stadion wordt volop gevoetbald.

Welke verbindingen zijn er voor te stellen in de gelukzalige, rustige jaren na de storm?

Continue reading “Toekomst”