In dialoog met de zee

Voor het themadossier ‘De dialoog’ van LOCUS. Tijdschrift voor Cultuurwetenschappen schreef ik over de manier waarop 21e-eeuwse schrijvers van klimaatliteratuur in gesprek gaan met de zee. Wat zijn de mogelijkheden (en beperkingen) van de literaire vorm om die dialoog tot stand te brengen en om via literatuur bij te kunnen dragen aan een groter klimaatbewustzijn?

Literatuur weerspiegelt de maatschappij. Wat dat betreft was het een kwestie van tijd voordat Nederlandse schrijvers de klimaatcrisis zouden gaan adresseren. In 2016 kon nog met verbazing worden vastgesteld dat klimaat als thema nagenoeg afwezig was in de Nederlandse letteren. ‘I still have yet to find a Dutch example of literary fiction in which the landscape, especially in relation to climate crisis, is central,’ stelde Astrid Bracke in haar lezing ‘Braving the North or Conquering the Sea: A Comparative Approach to British, German and Dutch Fiction on Climate’ (2016). [1] Een jaar later – meer precies na de publicatie van Lieke Marsmans debuutroman Het tegenovergestelde van een mens (2017) – keert het tij snel. Anno 2023 is het haast ondenkbaar dat literaire auteurs het thema klimaat niet behandelen in hun werk. ‘Ik was er zelf verbaasd over,’ vertelt bijvoorbeeld schrijfster Ellen de Bruin over hoe het onderwerp klimaatverandering haar romans Onder het ijs (2018) en Kraaien in het paradijs (2021) binnensijpelde. ‘De klimaatcrisis is voor mij zo’n aanwezige realiteit dat het vanzelf gebeurde.’ [2]

De Bruins opmerking sluit aan bij wat Marco Bould in zijn gelijknamige studie the anthropocene unconscious noemt. Of auteurs nu wel of niet actief met het onderwerp bezig zijn, iedere cultuuruiting geeft volgens Bould onbewust rekenschap van het idee dat het huidige geologische tijdperk wordt gekenmerkt door de invloed van de mens (Grieks: anthropos) op het aardse klimaat. Daarmee zijn alle fictieve verhalen die we vertellen via literatuur, film, kunst of televisieseries, verhalen over het antropoceen, aldus Bould. ‘What if all the stories we tell are stories about the Anthropocene? About climate change?’ [3] Het klimaat is als thema niet zozeer afwezig in romans, we herkennen het simpelweg nog onvoldoende om écht op te kunnen merken. Precies dit maakt Boulds stelling zo prikkelend: het nodigt uit tot het herlezen van álle literatuur, niet alleen die werken die zich expliciet afficheren als ‘klimaatfictie’.

Literatuur is echter niet alléén een weerspiegeling van ontwikkelingen in de maatschappij, zoals hierboven gesteld. Schrijvers pogen via hun werk vaak ook een interventie te plegen in het maatschappelijke debat. [4] In het geval van klimaatfictie komt dit pregnant naar voren. ‘[H]et is tijd om onze stem als een vuist in de lucht te gooien,’ schrijven bijvoorbeeld de Klimaatdichters, een snelgroeiende beweging van Nederlandse en Vlaamse woordkunstenaars. In hun missiestatement stellen zij onder meer:

We zijn lyrisch over de natuur en ziedend over de destructie. We zetten de schoonheid van de taal in voor bewustwording. We willen mens en planeet verbinden en de individuele en collectieve verantwoordelijkheid versterken. [5]

Hier is van een ‘antropoceenonbewuste’ geen sprake. Deze auteurs zetten zich (gezamenlijk) in om bestaande bewustwording te vergroten. [6] Dat klinkt bewonderenswaardig, maar hoe doen schrijvers dit precies? Exacter gesteld: hoe wordt het ecologisch commentaar vormgegeven met de literaire middelen die de schrijver ter beschikking staan? In deze bijdrage verken ik deze vraag aan de hand van een analyse van enkele literaire werken uit de eenentwintigste eeuw waarin specifiek de weergave van de aquatische omgeving centraal staat. Aan bod komen achtereenvolgens Vis (2009) van Anton Valens, Wieren (2018) van Miek Zwamborn en Zee nu (2022) van Eva Meijer. Het gaat mij daarbij minder om de ‘schoonheid van de taal’ zoals begrepen door de dichter, maar meer om de mogelijkheden van de literaire vorm voor de romanschrijver.

(…)

***

Lees het hele artikel ‘‘En de mensen konden alleen nog maar luisteren.’ Eenentwintigste-eeuwse schrijvers van klimaatliteratuur in dialoog met de zee’ in LOCUS (Open Access).

Lees hier de inleiding die Martijn van der Burg en ik schreven voor het themadossier ‘De dialoog’ van LOCUS.

Campusficties

De universitaire wereld spreekt al sinds vroegmoderne tijden tot de verbeelding van literaire auteurs. Vooral in de Anglo-Amerikaanse literatuur vierde de ‘campus novel’ hoogtij als een satirische ontleding van de microkosmos op de campus. Maar ook in andere taalgebieden is campusfictie te vinden, die bovendien vaak expliciet op de populaire Anglo-Amerikaanse voorbeelden reageert. Voor de zomer verscheen bij Academia Press de meertalige bundel Campus Fictions. Literary and intermedial constructions of the university world waarin dit curieuze en vermakelijke genre onder de loep wordt genomen.

Esther Op de Beek (Universiteit Leiden) en ik droegen een hoofdstuk bij over nieuwe (digitale) vormen van Nederlandstalige campusfictie. Het hoofdstuk bespreekt Omerta van Wouter Oudemans dat zijn oorsprong heeft in digitale nieuwsbrieven die Oudemans aan zijn studenten en andere geïnteresseerden stuurde, het als ‘weblogroman’ aangekondigde Breukvlak van Eelco Runia en het online ‘managersfeuilleton’ De verleden tijd van lijken van Marc van Oostendorp. Welk beeld van het genre en, daarmee samenhangend, welk beeld van de universiteit treedt naar voren in deze markante nieuwe voorbeelden van universiteitsliteratuur? Je leest het in de mooie bundel Campus Fictions / Campusfictie!

***

Op neerlandistiek.nl verscheen een eerste bespreking van het boek. 

Donker in Davos

Tijdens het interbellum groeide het Zwitserse bergdorp Davos uit tot een populaire reisbestemming. Niet alleen trokken veel longpatiënten naar de sanatoria hoog in de Zwitserse Alpen, ook ontstond in het dal een levendige wintersportcultuur.

Literair werd Davos vereeuwigd in de grote roman Der Zauberberg (1924) van Thomas Mann. Met Schaduw der bergen (1935) schreef de Nederlandse literator en criticus Anthonie Donker (1902-1965), zelf longpatiënt, zijn eigen Davos-roman. Welk beeld van het sanatoriumleven komt in deze roman naar voren en hoe past het werk in de bestaande literaire beeldvorming rondom het beroemde dorp?

Hierover schreef ik in de jongste aflevering van het literair-historische tijdschrift Zacht Lawijd. Inclusief mooi beeldmateriaal, dankzij het onvolprezen Literatuurmuseum!

Vondsten en vergezichten

nieuwe wegen

De 136ste jaargang van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (TNTL) bevat de eerste aflevering van een nieuwe rubriek, ‘Vondsten en vergezichten’, waarin ruimte wordt geboden aan kortere bijdragen die bijvoorbeeld een interessante ontdekking presenteren of die meer opiniërend of essayerend van aard zijn. Mathijs Sanders (Rijksuniversiteit Groningen) en ik schreven voor deze eerste aflevering een reviewartikel. Naar aanleiding van recente Engelstalige publicaties van o.a. Rita Felski en Joseph North gaan we op zoek naar nieuwe wegen voor de academische literatuurstudie in Nederland.

Op neerlandistiek.nl verscheen een voorpublicatie.

 

 

OSL Award 2019

So happy with this: on October 11th, I was rewarded the OSL Award 2019 for my article ‘Criticism in the History of the Modern Humanities. The Case of Literary Studies in the late Nineteenth and Early Twentieth-Century Netherlands’, published in the 2018 Fall Issue of the journal History of Humanities (University of Chicago Press).

Each year, OSL rewards two of its members with an OSL Award for the publication of an excellent scholarly book and article. The Awards are intended to acknowledge original and innovative contributions to the field of literary studies and to highlight the work of talented scholars at the beginning of their careers. The OSL Awards come with prize money of € 500,- for each award.

The OSL Award 2019 for a book publication was for Tom Idema (Utrecht University) for his monography Stages of Transmutation: Science Fiction, Biology, and Environmental Posthumanism, recently published by Routledge.

See this post at the website of OSL for a snippet from the jury’s motivation.

 

 

 

 

Criticism in the Modern Humanities

fullsizerender-6In het najaar van 2014 vond in Rome het vierde ‘The Making of the Humanities’ congres plaats. Tijdens dat congres sprak ik over ‘Criticism as a Connecting Principle’. Na talloze herschrijf en schaafrondes en een straffe peer-review procedure verscheen – precies vier jaar later – het artikel ‘Criticism in the History of the Modern Humanities: the Case of Literary Studies in the Late Nineteenth and Early Twentieth-Century Netherlands’ in de derde jaargang van History of Humanities. Het artikel herpakt en denkt door op de belangrijkste bevindingen van mijn proefschrift Geleerd of niet. Literatuurkritiek en literatuurwetenschap in Nederland, sinds 1876 (2017) en plaatst die in het internationale debat over de waarde en maatschappelijke functie van de moderne geesteswetenschappen.

Ontzettend blij met deze mooie afsluiter van 2018!

Iedereen een prachtig nieuw jaar gewenst.

 

Abstract

Critical thinking and delivering criticism of cultural products, practices, and events are traditionally considered a distinctive asset of humanities research and education. Today, the notion of critical thinking is still highly prevalent in humanities’ self-description. At the same time, the question of whether criticism should have an intrinsic role within humanities practice remains highly disputed, especially within disciplines such as literary studies and art history. This article traces the development of the debate surrounding criticism and scholarship in order to historically contextualize the contemporary discussion on the presumed critical task of the humanities scholar. It focuses on the history of literary studies in the Netherlands in order to investigate the specific ways literary scholars in the past have articulated and shaped criticism through their academic practice. Two case studies are analyzed in depth: the practice of W. J. A. Jonckbloet (1817–85) in the formation period at the end of the nineteenth century, and the practice of N. A. Donkersloot (1902–65) in the first half of the twentieth century. The analysis shows the profound fluidity of the term criticism and sheds light on the constant negotiation of the boundaries of scientific objectivity (when critical judgment is understood in terms of textual editing or as part of the quest for aesthetic laws) and artistic subjectivity (when critical judgment is understood in terms of artistic interpretation and evaluation of the object of study).

Marieke Winkler, “Criticism in the History of the Modern Humanities: The Case of Literary Studies in the Late Nineteenth- and Early Twentieth-Century Netherlands,” History of Humanities 3, no. 2 (Fall 2018): 303-325. Zie ook History of Humanities.

10648572_10100978128345362_9041435302781154850_ofoto: The Making of the Humanities IV, KNIR, Rome, 16-18 oktober 2014. 

 

 

Vergeten boekenreeks

Johan Polak en Rob van Gennep in het kantoor van uitgeversmaatschappij Polak & Van Gennep, april 1967

Tussen 1961 en 1968 verscheen onder redactie van Rob van Gennep, Johan Polak en Th.A. Sontrop de paperback reeks Kartons. De serie bracht naast werk van debuterende dichters waaronder Rein Bloem, Jacques Hamelink en H.C. ten Berge en vertalingen van buitenlandse schrijvers zoals K.P. Kaváfis en Lius de Camoëns, een aanzienlijk aantal bundelingen van literair- en cultuurhistorische essays. Vaak ging het om heruitgaven van oudere teksten, zoals de Schrijfsels en schrifturen van historicus J. Presser of de kritisch-historische opstellen van de comperatist J. Kamerbeek. Maar ook nieuwe studies zoals Wisselend getij (1964) van Jenne Clinge Doorenbos over de dichterlijke en politieke activiteiten van Herman Gorter en N.A. Donkersloots Lotgevallen van een dichterschap (1965) over de receptie van Leopold vonden er een onderkomen.

swartkrans Kartons

Waar paperbackseries als de Ooievaarpockets (Bert Bakker) en de Stoareeks (Van Oorschot) inmiddels een plaats hebben verworven in de literatuurhistorische en boekwetenschappelijke overzichten daar blijven de Kartons ongenoemd. Dit terwijl het aan contemporaine waardering niet ontbrak. Kees Fens noemde de Kartons in 1964 ‘een mooie reeks (…) die het waagt boven het gegons van de actualiteit uit te gaan’. Fens had bedenkingen bij ‘de macht der paperbacks’, maar prees de kwaliteit van deze serie. Ook Pierre H. Dubois schreef positief over de reeks, in het bijzonder over de keuze van de titels. Het ging volgens hem om ‘literaire curiosa’: ‘teksten (…) welke men anders niet zo gauw of niet zo gemakkelijk onder ogen krijgt’.

Hoe functioneerde de Kartons als instrument om moeilijk toegankelijke teksten beschikbaar te maken voor een breder publiek? Welke functies vervulde de reeks in relatie tot het fonds van de jonge uitgeverij Polak & Van Gennep en het door diezelfde  uitgeverij uitgebrachte tijdschrift Merlyn (1962-1966)? En wat levert bestudering van deze door de literatuurgeschiedenis vergeten boekenreeks op als we haar begrijpen in de context van de literaire cultuur in de jaren zestig? Deze vragen komen aan bod in het artikel ‘Paperbacks met pretentie’ dat Mathijs Sanders en ik schreven voor Uit de marge. Kanttekeningen bij de cultuurhistorische canon (2018).

1000_1000_6468_9789087047412.pcovr.UitDeMarge

Uit de marge verscheen vorige maand bij uitgeverij Verloren ter ere van het afscheid van Erica van Boven als hoogleraar Letterkunde aan de Open Universiteit. Leidmotieven zijn de spanning tussen high, middle en lowbrow, de argwaan jegens bestsellers, het grillige verloop van reputaties en de tijdloosheid van de culturele omnivoor.

De bijdragen zijn geïnspireerd door Erica van Bovens pleidooi voor onderzoek naar populaire cultuuruitingen en vormen samen een kleine geschiedenis van de smaak van het brede publiek.

 

 

***
Afbeelding: Johan Polak en Rob van Gennep in het kantoor van uitgeversmaatschappij Polak & Van Gennep, april 1967.

 

 

Kritiek als houding en handeling

36_1_cover-half

Onder de titel ‘nieuwe namen’ weidt het onvolprezen literair-wetenschappelijke tijdschrift Vooys een nummer aan het onderzoek van net gepromoveerde letterkundigen. Het is een bonte aflevering geworden met bijdragen van historische en moderne letterkundigen, van biopolitiek en queer studies tot herinneringscultuur, van gelegenheidsgedichten van 16e-eeuwse edellieden tot de ‘zeesterren’ van Judith Herzberg.

De redactie vroeg mij voor dit themanummer te schrijven over de verhouding tussen de literaire kritiek en literatuurwetenschap in Nederland, maar dan met het oog op de eigentijdse situatie: welke posities worden er in de huidige moderne letterkunde ingenomen ten aanzien van de kritiek? Die vraag leidde meteen tot een volgende, veel ingewikkelder vraag die mij al een tijdje bezighoud, namelijk: wat betekent het eigenlijk om als literatuurwetenschapper (of algemener: geestesweten-schapper) ‘kritisch’ te zijn?

Door een onderscheid te maken tussen ‘kritiek’ als een nieuwsgierig, onderzoekende houding die alles wat als vast gegeven wordt gepresenteerd bevraagt en ter discussie stelt en ‘kritiek’ als een concrete oordelende, evaluatieve handeling wordt het mogelijk enkele uitgesproken positiebepalingen te herkennen en analyseren. Gekeken is onder andere naar de invloedrijke studie De productie van literatuur (2006), het handboek Literatuur in de wereld (2013), de oratie van Yra van Dijk Fanfare uit de toekomst (2014) en het artikel ‘Revanche of conflict? Pleidooi voor een agonistische literatuurwetenschap’ (2014) van Hans Demeyer & Sven Vitse.

Een tip van de sluier: antwoord op de vraag wat het betekent om als letterkundige in de 21e-eeuw kritisch te zijn, lijkt niet gezocht te hoeven worden in het aandeel ‘literaire kritiek’ in de wetenschap. Maar waarin dan wel? Je leest het in Vooys 36.1 (2018).

 

Het artikel ‘Betrokken en/of gedistantieerd? Kritiek als houding en handeling in de moderne geesteswetenschappen en Nederlandse letterkunde’ vormt een tweeluik met het stuk ‘Interpretatie en/of patroon?‘ uit Vooys 31.1 (2013) waarin ik reageerde op de oratie van Rens Bod Het einde van de geesteswetenschappen 1.0 (2012).

 

 

Vaktaal

Waarom zou iemand Nederlandse letterkunde gaan studeren?

Waarom zou iemand eigenlijk géén Nederlandse literatuur willen studeren?!

 

Hierover verscheen in de jongste VakTaal, het tijdschrift van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, het artikel ‘Criticus of wetenschapper? Onderzoek naar de disciplinaire identiteit van de letterkundige neerlandistiek’.

FullSizeRender (1)

 

 

Tastbare literatuur-geschiedenis

petite histoire omslag en flaptekstBij uitgeverij Les Impressions Nouvelle verscheen onlangs de ongewone literatuurgeschiedenis Petit musée d’histoire littéraire (redactie Nadja Cohen en Anne Reverseau). Aan de hand van beschrijvingen van objecten biedt het boek een blik op de literaire verbeelding in de periode 1900 tot 1950. Het gaat om de beschrijvingen van alledaagse objecten zoals de fiets, de ligstoel, het toilet; om herkenbare schrijversattributen zoals de typemachine en het tijdschrift; en om typische modernistische uitvindingen zoals het vliegtuig, de grammofoon, de radio. Door het prisma van de objecten beziet Petit musée d’histoire littéraire de technologische en maatschappelijke ontwikkelingen tussen 1900 en 1950. De schrijver wordt daarbij opgevoerd als bevoorrechte ooggetuige van de sociale en politieke veranderingen in deze turbulente periode.

 

Het boek werd gemaakt door leden van de Leuvense onderzoeksgroep MDRN. Als gastonderzoeker van die groep schreef ik voor Petit musée een bijdrage over ‘Le mouchoir’: de zakdoek van Emma Bovary, de rode zakdoek van Morgensterns Palmström en het ondergrondse tijdschrift De Schone Zakdoek vertellen hun eigen kleine geschiedenis in de geschiedenis van Petit musée.

 

Zie de website van de uitgever voor een inzage in het boek en hieronder voor de inhoudsopgave.

petite histoire inhoud