Terug naar de tekst II.
In het handboek Het leven van teksten (2006) stellen Brillenburg Wurth & Rigney dat sinds de jaren ’70 het besef steeds sterker is geworden dat literatuur bestaat bij gratie van de lezer. De literatuur-wetenschapper is niet alleen geïnteresseerd in de bijzondere structuur van het literaire werk maar vooral ook in wat mensen doen met literatuur. De literatuurwetenschapper houdt zich bezig met méér dan de literaire tekst: hij richt de aandacht op ‘het leven van teksten in de samenleving’ (11) en de manier waarop mensen door middel van verhalen betekenis geven aan de wereld om hen heen.
Deze uitgesproken aandacht voor de cultureel-sociale context van literatuur maakt dat de literatuurwetenschapper (ook als hij het woord niet wil gebruiken) deels socioloog is. Dat was althans de prikkelende openingsstelling van de eerste OSL-bijeenkomst over ‘New Sociologies of Literature’. Als dit waar is, als de literatuurwetenschapper deels socioloog is, wat is dan precies het object van zijn studie? Kunnen we dan nog zeggen dat het studieobject van de literatuurwetenschap ‘de tekst’ is?
De terugkeer naar de tekst impliceert dat we de tekst kwijtgeraakt zijn. Wanneer is dat gebeurt? Een mogelijk antwoord kan gevonden worden in het artikel ‘Everywhere and Nowhere: The Sociology of Literature After ‘the Sociology of Literature’’ (2010). Hierin geeft James F. English een historisch overzicht van de relatie tussen literatuurwetenschap en sociologie vanaf het begin van de jaren ’80, het moment waarop ‘the sociology of literature’ de literatuurwetenschap verovert. Onder invloed van het werk van o.a. Raymond Williams en Stuart Hall wordt literatuur niet langer op zichzelf beschouwd maar geplaatst binnen een breder cultureel veld.
Door literatuur als onderdeel van de cultuur te zien, ging de literatuurwetenschap zich meer en meer richten op de sociologische effecten van literatuur. Benaderingen als het New Historicism en nieuwe onderzoeksgebieden als Queer Studies, Gender Studies en Postcolonial Studies kwamen in deze jaren tot bloei en hadden, volgens English, een duidelijke gemeenschappelijke, sociale missie:
‘to provide an account of literary texts an practices by reference to the social forces of their production, the social meanings of their formal particulars, and the social effects of their circulation and reception.’ (viii)
English wijst op het markante feit dat het verband met de sociologie als vrij snel niet meer werd geëxpliciteerd, ondanks de wijd verspreide opvatting dat literatuur bestudeert diende te worden als sociaal medium. Geen enkele literatuurwetenschapper zou zich na de jaren ’80 nog literatuursocioloog noemen: the sociology of literature was ‘everywhere and nowhere’. Het weren van de term ‘sociologie’ uit de literatuurwetenschap schrijft English toe aan ‘the triumph of critical theory and the paradigm of “critique”’ (vii-viii) die de aandacht vestigden op close reading en esthetic ideology. De blik verbreedde zich, maar wat niet veranderde, was de primaire focus van de onderzoeker, die lag allereerst bij de interpretatie van de literaire tekst. Dit gold voor zowel de New Critics als het onderzoek dat zich ontwikkelde in lijn van de kritische (Marxistische) literatuurtheorie.
Sinds enkele jaren echter wordt het traditionele paradigma van de kritiek volgens English effectief beconcurreerd door benaderingen die meer ‘beschrijvend’ willen zijn. Dit geldt overigens niet alleen voor de literatuurwetenschap maar voor de geesteswetenschappen in het algemeen. Onder andere het werk van de wetenschapssocioloog Bruno Latour (dat ook op de agenda stond van de eerste OSL-bijeenkomst van ‘New Sociologies of Literature’) past in deze tendens van meer beschrijvende wetenschappelijke benaderingen.
In zijn Reassembling the Social (2005) gebruikt Latour de term ‘actant’ (ontleend aan de literatuurwetenschap) als alternatief voor de trem ‘agency’. De term ‘actant’ is volgens hem adequater, omdat het impliceert dat het bestudeerde gedrag afkomstig is van actieve betekenisgevers, niet van poppetjes in een onzichtbare machtsstructuur. We bestuderen geen ‘victims of social structure’ (55) maar willen de actant begrijpen in al zijn (on)berekende complexiteit. Onze taak is niet perse een kritische. Het getuigt niet alleen van een zekere verwaandheid om als wetenschapper te zeggen dat jij de mechanismen van een onderdrukkende sociale structuur (ideologie) bloot gaat leggen, het begrijpen van het subject als effect van een systeem doet ook het onderzoeksobject tekort, stelt Latour, omdat het de actant in een kader dwingt. Voor de literatuurwetenschapper zou dit concreet kunnen betekenen dat we ons rekenschap geven van alle verschillende rollen die een auteur vervult: hij is niet alleen dichter of romancier, maar ook journalist, redacteur of criticus, leraar of copywriter, hij beweegt zich in het politieke of kerkelijke circuit, maar is ook vader, vriend of echtgenoot. ‘[T]o follow the actants themselves’ (12) is volgens Latour dan ook voldoende:
‘Recording not filtering out, describing not disciplining, these are the Laws and Prohets.’ (55)
De constatering van English dat er op dit moment een verschuiving plaatsvindt van een kritische naar een meer beschrijvende literatuurwetenschap werkt verhelderend voor een antwoord op de vraag wanneer we de tekst zijn kwijtgeraakt. Het vermoeden rijst dat dit samenvalt met de verschuiving van een zogenaamde kritische naar een beschrijvende literatuurwetenschap. Het zou dan niet zozeer gaan om een verlies van de literaire tekst als centraal onderzoeksobject, maar om een behoud van het kritische programma.
In het licht van deze observatie is de afkeer van sociologische benaderingen (inclusief kwantitatieve benaderingen) in de literatuurwetenschap te begrijpen als een noodzakelijke verdedigingsstrategie, aldus English:
‘As the largest discipline in the humanities, and the centre of its interdisciplinary formations, literary studies has shouldered much of the burden of critique and resistance to this encroachment, defending qualitative models and strategies against the naive or cynical quantitative paradigm that has become the doxa to higher eduction managment. Under these institutional circumstances, antagonism towards counting has begun to feel like an urgent struggle for survival.’ (xiii)
De wens om terug te keren naar de tekst is in lijn met deze observatie niet alleen een vraag naar ons object (waar blijft de literaire tekst in het sociologisch georiënteerde literatuuronderzoek?) maar vooral ook een vraag naar de methode (als we alleen maar beschrijven en tellen, waarom zouden we dan literatuur bestuderen? Dan kunnen we het net zo goed hebben over wasmachines en hoe die betekenis aan ons leven geven), de aloude vraag dus of de bestudering van literatuur een eigen, kwalitatieve methodiek dient te hebben.
Maar hoe zit het dan met de literatuurwetenschapper die zich bedient van methodes die, door een gerichtheid op het bijzondere en unieke van een tekst, probleemloos aansluiten bij een kritisch-hermeneutische traditie, maar die zich verder niet bezighoudt met primaire, literaire teksten? Als ik, met andere woorden, achttien dozen ongeordend archiefmateriaal van H.A. Gomperts voorgeschoteld krijg in het Letterkundig Museum en daar dag na dag doorheen ga, voel ik mij zeer sterk ‘teruggaan naar de tekst’. Wat ik echter óók tracht te doen is wat Latour noemt: to follow the actant himself. Het gaat mij om het begrijpen van de manier waarop critici en literatuurwetenschappers zich door de tijd heen gedragen –in deze formulering een typisch sociologische vraag– en hoe zij het wetenschappelijk onderzoek naar literatuur verantwoorden. Mijn object is zondermeer de tekst en mijn benadering is tekstgericht. Wat wordt er in de roep om een ‘terugkeer naar de tekst’ dan eigenlijk onder ‘de tekst’ verstaan?
*
Brillenburg Wurth, Kiene & Ann Rigney. Het leven van teksten. Een inleiding in de literatuurwetenschap. Amsterdam University Press: Amsterdam 2006.
English, James F. ‘Everywhere and Nowhere: The Sociology of Literature After ‘the Sociology of Literature’’. In: New Literary History, Volume 41, Number 2. Spring 2010. pp. v-xxiii.
Latour, Bruno. Reassembling the Social. An Introduction to Actor-Network Theory. Oxford University Press: Oxford 2005.
Deze tekst is een vervolg op Terug naar de tekst I.